Select Page

Naar aanleiding van m’n site afzichtkaarten.nl gaf m’n vader me een reismagazine. Ik blader er nu in maar word telkens afgeleid door semi-kritische gedachten. Wat er in staat is allemaal zo aantrekkelijk. Maar dat is nou juist het probleem: de verhalen fungeren stuk voor stuk als advertenties. Zo’n reismagazine lijkt vergeten te zijn om over reizen te praten zonder te adverteren. Of het is bewust: wie wil nou de lelijke dingen zien? Daarvoor koop je geen reismagazine. De afzichtkaartjes zijn een poging om over reizen te praten zonder in deze adverteer-val te trappen.

Het is een kenmerk van reizen: verhalen over reizen (in de vorm van artikelen, maar ook vakantiefoto’s, instagramposts, ansichtkaarten etc.) zijn veelal positief. Ook is het wellicht een kenmerk van verhalen-vertellen op zich: narrativeren is een manier om ervaringen, gebeurtenissen, gedachten te ordenen in een samenhangend geheel. De werkelijkheid is een chaos totdat zij in een verhaal wordt gevat, dan slaat het opeens wel ergens op. Deze kenmerken komen samen in het reismagazine, dat verhalen vertelt over reizen en bovendien commerciele belangen heeft bij het presenteren van een mooi plaatje. Als we de wereld wilden zien zoals zij écht is, dan lezen we wel gewoon een krant.

Murmansk

In de Columbus Travel lees ik het verhaal van redacteur Joost Smets die met de trein op reis gaat naar Murmansk – de stad in het uiterste noorden van Rusland die vernoemd is naar het einde van de wereld. Ik herken veel dingen, want ik ben er zelf ook eens heen geweest. Wat ik níet herken is Joost zijn romantisering van het gebied. Het tripje was voor mij een interessante ervaring, maar erg mooi vond ik het niet.

Joost ontmoet in de trein twee reizigers uit Sakhalin, en raakt met ze bevriend. Dit heeft verder weinig te maken met de reis, maar toevallig was ik ook naar Murmansk met onder andere een vriendin uit Sakhalin. Ik herinner haar vooral van een gesprek dat uitmondde in een verhitte discussie naar aanleiding van haar uitspraak dat ze “niets tegen homo’s” had, maar “het zou beter voor ze zijn als ze niet bestonden.” Ze bedoelde het vast goed, maar ik heb haar daarna weinig meer gesproken.

Zij organiseerde het tripje en in tegenstelling tot Joost gingen we met het vliegtuig vanaf Moskou. We waren in spanning over hoe koud het er wel niet zou zijn. Eenmaal aangekomen stapte ik uit het vliegtuig en vond ik het eigenlijk wel meevallen met de kou. Tot ik inademde: het voelde alsof m’n neushaartjes meteen bevroren. Het was -24 °C. Bij het hotel aangekomen had ik een kleine zenuwinzinking naar aanleiding van een kafkaesque ervaring. We hadden een bepaald papiertje moeten meenemen om ons in te schrijven in het hostel. Hoewel ik steevast altijd alles van belang bij me had, wist ik dit niet. En al m’n reisgenoten blijkbaar wel!?

Net als Joost gingen we op bezoek bij een authentieke Saami-village. Die van hem heette Sam-Syyt en ik vermoed dat ik bij dezelfde was. Aldaar kregen we een rondleiding, een presentatie in een tent, we kregen de wasbeerhonden in veel te kleine hokjes te zien waar Joost het ook over heeft (een nuchtere Joost: “Dat de dieren voor hun pels worden gehouden is voor Westerse bezoekers lastig te verteren; voor de Samen is het onderdeel van hun verdwijnende cultuur”) en we gingen spelletjes doen met een bal. In de avond kregen we een maaltijd – ik was vegetariër dus die van mij bestond uit rijst met doperwten.

Later leerde ik van een vriend uit Noorwegen (waar ook Saami leven) dat het dorp waar we geweest waren in zijn land erg negatief in het nieuws was geweest. De controverse ontstond omdat het “dorp” niets meer was dan een pretpark voor toeristen, nota bene in handen van een Russische zakenman. In Noorwegen, waar de Saami hun eigen TV-zenders en scholen hebben gekregen, zagen ze het dorp als voortgang van de uitbuiting van deze minderheid. Joost schrijft ook dat het volk een trieste geschiedenis heeft inclusief gedwongen bekering tot het Christendom en verhuizing naar Kolchoz flats. Nu heeft de Saami-cultuur een manier gevonden om te herproduceren in het dorp, maar of dit de beste manier is?

Tot slot had Joost het geluk om het Noorderlicht te zien, wanneer hij midden in de nacht wordt wakkergemaakt door iemand die “Aurora, aurora!” roept. Zelf heb ik dit helaas moeten missen. We hebben er wel naar gezocht, wat hilarisch was want dat is vergelijkbaar met zoeken naar onweer. Een aantal reisgenoten hadden een app gedownload die liet zien hoe het ervoor stond met de magnetische velden en de KP-index. Toen wij op een avond zaten te chillen in een sauna, riepen zij dat vanavond de kans aanwezig zou zijn. We besloten op te splitsen en in taxi’s naar buiten de stad te rijden, waar geen lichtvervuiling was. Aangekomen in de middle-of-nowhere buiten de stad, na de taxirit met opgewonden heen-en-weer berichten over de tegenstrijdige informatie die de taxichauffeurs gaven per groepje, beseften we hoe onnozel de onderneming was. De lucht was strak zwart, met weliswaar een mooie sterrenhemel, maar geen magische groene lichten. Lachend keerden we terug.

Na het artikel lees ik dat Joost niet alleen journalist is, maar ook een “lekker tegendraads” reisbureau runt: “Ook met de Arktika-Express naar Russisch Lapland? Columbus-schrijver Joost Smets regelt het voor je!”. Het zou flauw zijn als ik de mooie verhalen van Joost nu in twijfel trok, want ik gun hem z’n mooie reis van harte. Wel vraag ik me stiekem af of de wereld voor Joost echt zo romantisch en mooi is. Ook dat gun ik hem. Voor mij is de wereld vooral absurd.